Boettcher in Nederlandse cel
Sinds zijn arrestatie door de Amerikanen in april 1945 verblijft Alfred Richard Boettcher in het kamp Frühlingsgarten. Op 20 juni 1946 wordt hij samen met vier andere wetenschappers overgebracht naar het Internee Camp nr 74 in Ludwigsburg, in de omgeving van Stuttgart. Het is een interneringskamp dat jarenlang heeft gediend als Flak-kazerne[1] voor Duitse militairen. Sinds Franse en Amerikaanse troepen het complex in april 1945 hebben ingenomen, worden er talloze nazi-kopstukken gevangen-gehouden.
In het kamp krijgt Boettcher dusdanig last van zijn longen dat hij op 9 september 1946 wordt overgebracht naar het Internee Hospital Karlsruhe[2]. Als hij na enige tijd weer voldoende is hersteld, wordt hij naar Wiesbaden gebracht waar hij wordt verhoord door leden van de Nederlandsche Missie tot Opsporing Oorlogsmisdrijven[3].
Dat verhoor is aanleiding om hem onder begeleiding van twee Nederlandse officieren op 10 oktober 1946 naar Nederland te brengen. Dat gebeurt ook met Abraham Esau en de NSB’er Johan Stol. Ze worden gedetineerd in Vught en samen opgesloten in cel 4[4]. Boettcher krijgt registratienummer 329. Ook Ludwig Nolte, de Duitser die was belast met het toezicht op de productie bij Philips, wordt naar Nederland overgebracht. Hij wordt opgesloten in het Huis van Bewaring in Den Bosch.
Twee maanden later[5] schrijft Boettchers echtgenote Siegtraut vanuit Herbrechtingen[6] een brief aan het Amerikaanse Evacuated Scientists Information Office in Heidenheim. Ze laat weten dat ze zich zorgen maakt over haar man vanwege zijn tuberculose. Vooral omdat ze vermoedt dat het nog maanden zal duren alvorens er een besluit wordt genomen inzake zijn berechting. Ze vraagt daarom om de opsluiting zo kort mogelijk te laten duren[7].
Er wordt echter al gewerkt aan de voorbereidingen voor een proces. Een jaar later volgt de aanklacht. Die luidt: medeplichtigheid aan plundering van Philips. Over de Boettchers vorderingen in Leiden en Amsterdam staat niets.
Boettchers rechtszaak
Op 13 april 1948, ’s morgens om tien uur, staat Boettcher in Den Bosch bij het Bijzonder Gerechtshof in de beklaagdenbank. Hij wordt bijgestaan door advocaat Hiltermann. Vicepresident van de rechtbank is J. Poerink[8]. Een Bossche leraar Duits, dr. Hubert Spee, treedt op als tolk. Ook alle opgeroepen getuigen zijn aanwezig, met uitzondering van Dirk Swart, directeur van het filiaal Duitsland van Philips. De toenmalige vorderingslijsten zijn als bewijsmateriaal aanwezig.
Over de vorderingen op 6 mei 1944 van de apparaten van het Anorganisch Chemisch Laboratorium, het Kamerlingh Onnes Laboratorium en de Instrument-makersschool verklaart Boettcher:
“Die vorderingen zijn door het Reichskommissariat in overleg met de Reichsstelle für Hochfrequenz-forschung in Berlijn gebeurd. Zij bepaalden dat ik verschillende instrumenten in bruikleen kon nemen. Zelf kon ik niets vorderen. Met die vorderingen heb ik dan ook niets te maken gehad. Het was een opdracht van het Reichskommissariat van dr Broche in Den Haag. Hij beval ook de sluiting voor korte tijd van het Kamerlingh Onnes Laboratorium. Zodoende wilde hij voorkomen dat de instrumenten die ik in bruikleen zou nemen, zouden verdwijnen of onbruikbaar zouden worden gemaakt. De lijst met de instrumenten die ik had aangewezen, heb ik naar hem doorgestuurd. Hij heeft de lijst op zijn beurt weer doorgestuurd naar Berlijn. Het vorderingsbevel is van daaruit teruggestuurd naar dr. Wimmer in Den Haag. Wimmer heeft het vervolgens weer doorgestuurd naar dr. Broche. Die heeft het weer aan mij doorgegeven.”
Hoewel vaststaat dat Boettcher meer apparatuur heeft meegenomen dan de twee door Esau naar Eindhoven gestuurde wetenschappers Fischer en Burger noodzakelijk achtten, vindt de rechtbank dat van plunderij geen sprake is omdat van de in beslag genomen goederen nauwkeurige lijsten zijn opgemaakt en vervolgens door Boettcher zijn ondertekend.
De rechtbank doet daarom de volgende uitspraak:
“Overwegende, dat uit het vooroverwogene mede volgt, dat van plundering geen sprake is voorzover er sprake is van het, met toepassing van artikel 53 van het Landoorlogreglement[9], in beslag nemen van goederen die voor de oorlogsvoering van groot gewicht zijn. Het Bijzonder Gerechtshof spreekt Boettcher daarom vrij van hetgeen hem is ten laste gelegd en beveelt zijne onmiddellijke invrijheid-stelling[10].”
Vier dagen later, op zaterdag 1 mei, wordt Boettcher in vrijheid gesteld. Hij heeft achttien maanden en twintig dagen gevangen gezeten.
Als vrij man keert hij terug naar het door Amerikanen, Britten, Fransen en Sovjets bezette Duitsland; een land in puin en verdeeld in een oost- en een westgedeelte. Een terugkeer naar zijn woning in Danzig is daardoor niet meer mogelijk, want door de grenswijzigingen heet Danzig geen Danzig meer, maar Gdansk; het is niet langer een Duitse, maar een Poolse stad.
[1] Flieger Abwehr Kanone, luchtdoelafweergeschut.
[2] Nationaal Archief, CABR Inv.nr.: 76319 Brief Boettcher-Cherubim.
[3] Kortweg NMOO genaamd, opgericht in Londen op 1 maart 1944.
[4] Nationaal Archief, CABR Inv.nr.: 76319 Brief Boettcher-Cherubim.
[5] Brief gedateerd op 29 december 1946.
[6] Adres; Kloosterhof 5. Herbrechtingen ligt 30 kilometer ten noordoosten van Dornstadt.
[7] Nationaal Archief, CABR Inv.nr.: 76319. Brief Boettcher-Cherubim.
[8] Raadsheer is mr. J. Jacobs, militair raadsheer J. van Andel, advocaat-fiscaal mr. F. Baron van Voorst tot Voorst en substituut-griffier mr. K. Witlox.
[9] Het Landoorlogreglement geeft de rechten en plichten van oorlogvoerende partijen weer. Er zijn onder meer regels over het bestuur in bezet gebied en de manier van oorlogvoeren.
[10] Nationaal Archief, 37682 uitspraak Bijzonder Gerechtshof.