Alfred Richard Boettcher


door Karel Berkhuysen

Geheel linksonder de Groen van Prinstererschool
waar het laboratorium was gevestigd


In de zomer van 1944 brachten de Duitsers unieke apparatuur vanuit laboratoria van de universiteiten in Leiden en Amsterdam naar Doetinchem. Daaronder ook twee neutronengeneratoren voor kernfysische proeven. Daar verrichtte de SS-fysicus Alfred Richard Boettcher experimenten mee, ondersteund door een Duitse assistente, een NSB'er en vijf Leidenaren. Toen de geallieerden voet op Nederlandse bodem zetten, werd de apparatuur in allerijl naar Duitsland verplaatst.

Op het Kamerlingh Onnes Laboratorium in Leiden en het Natuurkundig Laboratorium van de Vrije Universiteit van Amsterdam werd tijdens de Tweede Wereldoorlog belangrijk natuurkundig onderzoek gedaan. Dat gebeurde met unieke apparatuur. Een groot deel daarvan werd in de zomer van 1944 door de Duitsers gevorderd en verhuisd naar Doetinchem. De begaafde Duitse SS-fysicus dr. Alfred Richard Boettcher richtte daarmee in een schoolgebouw een eigen laboratorium in, waar hij met zeven assistenten zijn wetenschappelijke onderzoeken voortzette die hij in Leiden was begonnen.
Het gebouw werd vanuit een naastgelegen woning door het Doetinchemse verzet nauwlettend in de gaten gehouden. De informatie hierover werd via geheime telefoonverbindingen doorgegeven aan Londen.
In Leiden had Boettcher de aan het Kamerlingh Onnes Laboratorium verbonden drs. Jacob Kistemaker leren kennen die samen met drie andere Nederlandse wetenschappers in Parijs ook voor de Duitse spionageorganisatie Cellastic werkte.
Toen in september 1944 de snel oprukkende geallieerden voet op Nederlandse bodem zetten, bracht Boettcher de laboratoriumapparatuur vanuit Doetinchem in allerijl per trein naar Duitsland. Ook slaagde hij erin om een dag voordat de geallieerden Eindhoven binnentrokken, daar het Philips Natuurkundig Laboratorium leeg te halen. Daarna werkte hij in laboratoria in Duitsland met de Nederlandse apparatuur verder aan zijn onderzoeken.
Hoewel hij zijn laboratorium in de Doetinchemse school naar Duitsland had verplaatst, werd dat schoolgebouw enkele maanden later, kort voor de bevrijding van de stad, door een Brits luchtbombardement met de grond gelijk gemaakt. De grote vraag voor het Doetinchemse verzet was waarom dat toen pas gebeurde. Een gebouw dat nota bene in gebruik was als noodziekenhuis zodat het bombarde-ment vele slachtoffers eiste.
Na de oorlog werd Boettcher een vooraanstaand kernfysicus in West-Duitsland, een land dat weliswaar niet over kernwapens mocht beschikken maar wel volop kennis en atoomaspiraties had. En Kistemaker groeide uit tot een wereldberoemde wetenschapper die aan de basis stond van de ultracentrifuge, het proces om uranium te verrijken; essentieel voor kernenergie en de fabricage van kernwapens. Hierdoor zouden Boettcher en Kistemaker elkaar opnieuw ontmoeten.


VOLGT

Alfred Richard Boettcher


Alfred Richard Boettcher werd op 12 oktober 1913 in Pforzheim[1] geboren. Na de Volksschule bezocht hij de Oberrealschule. In 1933 verrichtte hij vervolgens een half jaar dienst bij de Reichsarbeitsdienst, de RAD[2]. Daarna kwam hij, terwijl de dienstplicht nog niet was ingevoerd[3], in 1934 op 21-jarige leeftijd als Schütze[4] bij de Reichswehr[5] in Würzburg waar hij tot 15 maart 1935 een opleiding bij de Panzerabwehr volgde. Vanaf 16 maart 1935, na invoering van de dienstplicht, werd hij officieel Wehrpflichtig[6]. Tot 12 oktober 1935 was hij Gefreiter[7]. Op 1 november 1935 trad hij toe tot de SS en kreeg het SS-nummer 311.376. Op 1 mei 1938 werd hij lid van de NSDAP en kreeg het lidmaatschaps-nummer 5.516.691[8]. Hij studeerde natuurkunde, wiskunde en geschiedenis. Op 27 juli 1939 promo-veerde hij aan de Technische Hogeschool in Danzig. Zijn interesse lag al vroeg bij metallurgie[9]. Later raakte hij geïnteresseerd in de isotopenscheiding.
Vanaf 1 september 1939 tot 24 juni 1940 deed hij als Wehrmacht-soldaat in Polen mee aan de zogeheten Polenfeldzug[10]. Daar blonk hij dusdanig uit dat hij werd onderscheiden met het EK II, het Eizerne Kreuz.
Op 10 september 1939 werd hij als SS-Oberscharführer van reserveofficier van de Waffen-SS[11] bevorderd tot Untersturmführer[12]. Op 19 oktober 1939 trouwde hij met de in Stettin geboren 22-jarige Siegraut Cherubim. Twee maanden later werd hij bevorderd tot luitenant. Op 20 mei 1940 kreeg hij bericht dat hij was ingedeeld bij het Führerkorps der SS-Mannschaftshäuser, bij de staf van de Dienststelle Obergrupenführer Heiβmeyer[13]. Drie weken later, op 8 juni, maakte hij deel uit van het Duitse leger dat ter hoogte van Aken België binnenviel. Daarna trok hij verder Frankrijk in. Een maand later keerde hij naar Duitsland terug. In diezelfde maand maakte hij de overstap naar de Kriegsberichter-kompanie van de Waffen-SS[14]. Hij behoorde tot de Standarte Kurt Eggens, de propaganda-compagnie van de SS. In datzelfde jaar werd zijn dochter Kirsten geboren[15]. Twee jaar later volgde Ingrid[16].
Op 26 maart 1941 ontving hij de Totenkopfring[17]. Hij kreeg van zijn meerderen uitmuntende beoordelingen. Zijn houding ten opzichte van de nationaalsocialistische wereldbeschouwing werd als positief omschreven en hij werd een correcte en voorbeeldige SS-Führer genoemd. Vervolgens diende hij vanaf 1 juli 1941 in Finland, waar hij tijdens de aanval op de Sovjet-Unie[18] bij de SS-divisie Nord tot 20 september onderdeel uitmaakte van de Russlandfeldzug[19]. Voor zijn optreden werd hij onder-scheiden met de Ostmedaille.

[1] Pforzheim ligt in de buurt van de Franse grens bij Straatsburg.
[2] De Reichsarbeitsdienst was een nationaalsocialistische organisatie waar jongens tussen de 18 en 25 jaar op vrijwillige basis werkzaamheden verrichtten in de bos- en landbouw. Ook werkten ze aan waterbouwkundige projecten en incidenteel aan de aanleg van Autobahnen. Daarnaast waren ze betrokken bij militaire projecten, zoals de Ostwall en Westwall. Naarmate de oorlog vorderde, werd het halve jaar teruggebracht tot een paar weken die vrijwel uitsluitend uit een militaire opleiding bestonden.
[3] Na de door Duitsland verloren Eerste Wereldoorlog, had de Volkenbond besloten dat Duitsland, naast een kleine Reichswehr, geen dienstplichtig leger mocht hebben. Het kabinet van Hitler voerde, na geruime voorbereiding, op 15 maart 1935 desondanks de dienstplicht in.
[4] Soldaat.
[5] Tijdens de Weimarrepubliek was de benaming voor de Duitse strijdkrachten Reichswehr. Vanaf 16 maart 1935 werd het Wehrmacht genoemd.
[6] Dienstplichtig.
[7] De rang van Gefreiter is te vergelijken met de Nederlandse rang van soldaat eerste klas.
[8] Dat betekende dat ruim 5,5 miljoen leden hem voorgingen. Toen Hitler in 1919 lid werd van de toen nog Deutsche Arbeiterpartij (DAP) geheten partij, was hij het zevende lid.
[9] Metallurgie bestudeert de oppervlakte van metalen.
[10] De Polenfeldzug was de Duitse inval in Polen.
[11] Die rang was te vergelijken met de Nederlandse rang van sergeant eerste klas.
[12] De rang Untersturmführer was te vergelijken met de Nederlandse rang van luitenant.
[13] De Dienststelle Heißmeyer was betrokken bij de Nationalpolitischen Erziehungsanstalten (Napolas); nationaalsocialistische opleidingsinstituten waar studenten werden opgeleid tot toekomstige leiders van het Derde Rijk. Dit hoofdbureau was vernoemd naar haar leider SS-Obergruppenführer Heißmeyer.
[14] Het hoofdkwartier van de Berichterkompanie van de Waffen-SS was Hermann Göringstrasse 5 in Berlijn.
[15] Op 17 november 1940.
[16] Op 27 augustus 1942.
[17] De ring was een persoonlijke onderscheiding van Himmler.
[18] De Duitsers hadden een militaire samenwerkingsovereenkomst (Waffenbruderschaft) met de Finnen omdat de Sovjet-Unie hun gezamenlijke vijand was. Het Finse leger werkte onder meer samen tijdens belegering van Leningrad.
[19] De Russlandfeldzug was de aanval op de Sovjet-Unie.
Boettcher in Nederlandse cel
Sinds zijn arrestatie door de Amerikanen in april 1945 verblijft Alfred Richard Boettcher in het kamp Frühlingsgarten. Op 20 juni 1946 wordt hij samen met vier andere wetenschappers overgebracht naar het Internee Camp nr 74 in Ludwigsburg, in de omgeving van Stuttgart. Het is een interneringskamp dat jarenlang heeft gediend als Flak-kazerne[1] voor Duitse militairen. Sinds Franse en Amerikaanse troepen het complex in april 1945 hebben ingenomen, worden er talloze nazi-kopstukken gevangen-gehouden.
In het kamp krijgt Boettcher dusdanig last van zijn longen dat hij op 9 september 1946 wordt overgebracht naar het Internee Hospital Karlsruhe[2]. Als hij na enige tijd weer voldoende is hersteld, wordt hij naar Wiesbaden gebracht waar hij wordt verhoord door leden van de Nederlandsche Missie tot Opsporing Oorlogsmisdrijven[3].
Dat verhoor is aanleiding om hem onder begeleiding van twee Nederlandse officieren op 10 oktober 1946 naar Nederland te brengen. Dat gebeurt ook met Abraham Esau en de NSB’er Johan Stol. Ze worden gedetineerd in Vught en samen opgesloten in cel 4[4]. Boettcher krijgt registratienummer 329. Ook Ludwig Nolte, de Duitser die was belast met het toezicht op de productie bij Philips, wordt naar Nederland overgebracht. Hij wordt opgesloten in het Huis van Bewaring in Den Bosch.
Twee maanden later[5] schrijft Boettchers echtgenote Siegtraut vanuit Herbrechtingen[6] een brief aan het Amerikaanse Evacuated Scientists Information Office in Heidenheim. Ze laat weten dat ze zich zorgen maakt over haar man vanwege zijn tuberculose. Vooral omdat ze vermoedt dat het nog maanden zal duren alvorens er een besluit wordt genomen inzake zijn berechting. Ze vraagt daarom om de opsluiting zo kort mogelijk te laten duren[7].
Er wordt echter al gewerkt aan de voorbereidingen voor een proces. Een jaar later volgt de aanklacht. Die luidt: medeplichtigheid aan plundering van Philips. Over de Boettchers vorderingen in Leiden en Amsterdam staat niets.

Boettchers rechtszaak
Op 13 april 1948, ’s morgens om tien uur, staat Boettcher in Den Bosch bij het Bijzonder Gerechtshof in de beklaagdenbank. Hij wordt bijgestaan door advocaat Hiltermann. Vicepresident van de rechtbank is J. Poerink[8]. Een Bossche leraar Duits, dr. Hubert Spee, treedt op als tolk. Ook alle opgeroepen getuigen zijn aanwezig, met uitzondering van Dirk Swart, directeur van het filiaal Duitsland van Philips. De toenmalige vorderingslijsten zijn als bewijsmateriaal aanwezig.
Over de vorderingen op 6 mei 1944 van de apparaten van het Anorganisch Chemisch Laboratorium, het Kamerlingh Onnes Laboratorium en de Instrument-makersschool verklaart Boettcher:
“Die vorderingen zijn door het Reichskommissariat in overleg met de Reichsstelle für Hochfrequenz-forschung in Berlijn gebeurd. Zij bepaalden dat ik verschillende instrumenten in bruikleen kon nemen. Zelf kon ik niets vorderen. Met die vorderingen heb ik dan ook niets te maken gehad. Het was een opdracht van het Reichskommissariat van dr Broche in Den Haag. Hij beval ook de sluiting voor korte tijd van het Kamerlingh Onnes Laboratorium. Zodoende wilde hij voorkomen dat de instrumenten die ik in bruikleen zou nemen, zouden verdwijnen of onbruikbaar zouden worden gemaakt. De lijst met de instrumenten die ik had aangewezen, heb ik naar hem doorgestuurd. Hij heeft de lijst op zijn beurt weer doorgestuurd naar Berlijn. Het vorderingsbevel is van daaruit teruggestuurd naar dr. Wimmer in Den Haag. Wimmer heeft het vervolgens weer doorgestuurd naar dr. Broche. Die heeft het weer aan mij doorgegeven.”
Hoewel vaststaat dat Boettcher meer apparatuur heeft meegenomen dan de twee door Esau naar Eindhoven gestuurde wetenschappers Fischer en Burger noodzakelijk achtten, vindt de rechtbank dat van plunderij geen sprake is omdat van de in beslag genomen goederen nauwkeurige lijsten zijn opgemaakt en vervolgens door Boettcher zijn ondertekend.
De rechtbank doet daarom de volgende uitspraak:
“Overwegende, dat uit het vooroverwogene mede volgt, dat van plundering geen sprake is voorzover er sprake is van het, met toepassing van artikel 53 van het Landoorlogreglement[9], in beslag nemen van goederen die voor de oorlogsvoering van groot gewicht zijn. Het Bijzonder Gerechtshof spreekt Boettcher daarom vrij van hetgeen hem is ten laste gelegd en beveelt zijne onmiddellijke invrijheid-stelling[10].”
Vier dagen later, op zaterdag 1 mei, wordt Boettcher in vrijheid gesteld. Hij heeft achttien maanden en twintig dagen gevangen gezeten.
Als vrij man keert hij terug naar het door Amerikanen, Britten, Fransen en Sovjets bezette Duitsland; een land in puin en verdeeld in een oost- en een westgedeelte. Een terugkeer naar zijn woning in Danzig is daardoor niet meer mogelijk, want door de grenswijzigingen heet Danzig geen Danzig meer, maar Gdansk; het is niet langer een Duitse, maar een Poolse stad.


[1] Flieger Abwehr Kanone, luchtdoelafweergeschut.
[2] Nationaal Archief, CABR Inv.nr.: 76319 Brief Boettcher-Cherubim.
[3] Kortweg NMOO genaamd, opgericht in Londen op 1 maart 1944.
[4] Nationaal Archief, CABR Inv.nr.: 76319 Brief Boettcher-Cherubim.
[5] Brief gedateerd op 29 december 1946.
[6] Adres; Kloosterhof 5. Herbrechtingen ligt 30 kilometer ten noordoosten van Dornstadt.
[7] Nationaal Archief, CABR Inv.nr.: 76319. Brief Boettcher-Cherubim.
[8] Raadsheer is mr. J. Jacobs, militair raadsheer J. van Andel, advocaat-fiscaal mr. F. Baron van Voorst tot Voorst en substituut-griffier mr. K. Witlox.
[9] Het Landoorlogreglement geeft de rechten en plichten van oorlogvoerende partijen weer. Er zijn onder meer regels over het bestuur in bezet gebied en de manier van oorlogvoeren.
[10] Nationaal Archief, 37682 uitspraak Bijzonder Gerechtshof.