Op een joods persoonsbewijs dient vanaf januari 1942 de letter J te staan. En in mei worden joden verplicht een gele ster op hun kleding te dragen. Daarnaast moeten ze hun fiets inleveren en mogen ze geen lid zijn van niet-joodse verenigingen. Evenmin mogen ze sporten en autorijden of een telefoon bezitten. Joodse kinderen moeten naar aparte scholen.
Dan ontvangen ze een oproep om zich te melden. Degenen die daar gehoor aan geven, worden vervolgens afgevoerd naar kampen in Westerbork of Vught.
Op 7 en 8 oktober 1942 zijn er razzia’s in onder meer Arnhem en de Achterhoek. Ook in Doetinchem worden joden uit hun huizen gehaald. Daarna volgt een dagenlange treinreis naar vernietigingskampen, onder meer Auschwitz en Sobibor. Daar worden ze vergast.
Op 17 en 18 november zijn er opnieuw felle razzia’s. In Doetinchem worden 57 joden naar de Sociëteit gebracht en vervolgens afgevoerd met de GTM naar Dieren en Arnhem.
In april 1943 zijn vrijwel alle joden uit Doetinchem verdwenen. Sommigen wisten tijdig onder te duiken. Een deel ervan wordt alsnog ontdekt, een ander deel weet zich verborgen te houden tot de bevrijding.
Politierapport
9 april 1943
Behalve de woning van B. Schlösser aan de Varsseveldseweg 5, zijn thans alle jodenwoningen onbewoond. Men lette op: na 10 april 1943 moeten alle joden, behalve bovengenoemde en Groonheim van de Linzebosch de provincies Gelderland en Overijssel hebben verlaten. Allen die zich na dit tijdstip nog zonder bewijs van de Zentralstelle voor de Judische Auswanderung in deze provincies ophouden, worden als illegaal levende joden aangemerkt en moeten worden gearresteerd.
Van de 181 joden die de joodse gemeente Doetinchem in 1941 telde, keerden er na de bevrijding slechts 56 terug; 125 werden vermoord. Van elke dertien overleefden dus negen niet. Die verhouding wordt uitgedrukt in het monument door negen lege roosters en vier kastanjebomen. Op de randen van het monument staan 19 teksten.