Villa Bouchina

De ‘beschermde’ joden van Villa Bouchina

De fraaie villa aan de Dominee Van Dijkweg staat er tegenwoordig nog vrijwel net zo als tijdens de eerste twee jaren van de bezetting. Toen was de woning eigendom van de gereformeerde gemeente en werd het bewoond door dominee Meesters. Maar nadat hij wegens anti-Duitse uitlatingen was gearresteerd, stond de pastorie leeg. Kort daarop namen Joden er hun intrek die bijzondere bescherming genoten van NSB-leider Mussert. Dat bleek echter maar tijdelijk.


door Karel Berkhuysen

De villa met de naam Bouchina is eigendom van de gereformeerde kerk. De bewoner van de pastorie is dominee Johan Meesters. In de kerk aan de Nieuweweg waar hij preekt, maakt hij geen geheim van zijn anti-Duitse gevoelens en zijn sympathie voor het koninklijk huis. Als dat ook de Duitsers ter ore komt, wordt hij op 11 september 1942* opgepakt en naar Kamp Amersfoort gebracht. Daar overlijdt hij op 15 oktober door ontberingen.
Voor het leegstaande huis wordt als snel een nieuwe bestemming gevonden; een joods tehuis. Want niet alle joodse Nederlanders worden gedeporteerd. Een deel geniet bijzondere bescherming. Een bevoorrechte positie van regeringswege die zij te danken hebben aan hun voormalige lidmaatschap van de NSB, hun maatschappelijke betekenis voor het land of het feit dat zij kunstenaar zijn. Ruim zevenhonderd joden voldoen aan die criteria. Ze worden op basis van de Lijst Frederiks ondergebracht in kasteel Schaffelaar en Huize De Biezen in Barneveld. Ook NSB-leider Anton Mussert wil een aantal joden behoeden voor deportatie. Zijn lijst bevat de namen van 64 joden. De bedoeling is dat zij in het Joodsch Tehuis Doetinchem hun intrek nemen.
In de stad worden daar twee panden voor gereserveerd: de woning aan de Dokter Huber Noodtstraat 4 en Villa Bouchina. De villa wordt onder meer met tweepersoonsstapelkribben ingericht om de 64 mensen te herberegen. Tevens krijgt het huis een uitbouw om de keuken te vergroten. De Inspecteur van de Volksgezondheid vindt echter dat het huis te klein is voor zoveel mensen. Vandaar dat hals over kop ook de woning aan de Dokter Huber Noodtstraat wordt ingericht.


* Mogelijk werd Meesters al op 9 augustus 1942 gearresteerd tijdens een bezoek aan Rotterdam.


De vooroorlogse Villa Bouchina aan de huidige Ds Van Dijkweg. Het huis staat er tegenwoordig nog net zo. Het enige verschil is dat het thans een erker heeft. De naam Bouchina in de nok is verdwenen.


Maar als dat huis klaar is, krijgt Dirk Spanjaard, een voormalig burgemeester uit Nederlands-Indië die als toezichthouder is benoemd, bericht dat er slechts dertig mensen naar Doetinchem komen. Een aantal dat geheel kan worden ondergebracht in Villa Bouchina.
Op 27 februari 1943 arriveren de eerste bewoners. Daarna volgen anderen, onder meer de bekende Illustrator Jo Spier met zijn echtgenote Tineke en drie kinderen en een vrouw waarvan de niet-joodse man met het nazistische Nederlandsche Legioen aan het oostfront vecht. Zij zingt voordurend Duitse liedjes. Volgens haar om haar man te steunen. Ze wekken echter grote ergernis op bij de overige bewoners.
Uiteindelijk telt het huis negen bewoners. Het gezin Spier en de overigen hebben een eigen slaapkamer. Ze mogen het pand niet verlaten. Het betreft:
  • Jo Spier
    Tineke Spier-van Raalte
    Peter Spier
    Céline Spier
    Tom Spier
    Simcha Selina Ancona
    Abraham Spetter
    Paul Drukker
    Kaatje van Lunenburg-Groen
Het verblijf is echter maar voor korte duur. De Duitsers hebben andere plannen. Op 17 april ontvangt Spanjaard een telegram van de Joodsche Raad in Amsterdam, waarin staat dat vier bewoners zich zo snel mogelijk moesten melden bij de Zentrallstelle für Judische Auswanderung in Amsterdam.
Op dinsdag 20 april 1943 hebben alle bewoners de villa verlaten. Ze worden naar Westerbork gebracht. Na enkele dagen volgt er een deportatie naar het Tsjechische concentratiekamp Theresiënstadt. Ook daar krijgt de Bouchina-groep bescherming, evenals de joden uit Barneveld.
Jo Spier verleent er artistieke diensten aan de Duitsers. Hij heeft de functie Werkstattleiter van de Kunstgewerbe en woont daarom met zijn gezin in een eigen huisje: Werkstatte Q 209, met een woon-/slaapkamer, een halletje en een badkamer.
Twee anderen voormalige Bouchina-bewoners worden na enige tijd gedeporteerd naar een ander concentratiekamp. Daar overlijden ze. Een ander sterft na een deportatie op 9 maart 1944 in Auschwitz. De anderen overleven, evenals het grootste deel van de Barneveld-groep.