Duitsch geld
staat er sinds jaar en dag op het uithangbordje van Overling’s Bank in de Doetinchemse Waterstraat. In het pand ernaast woont directeur Anton Overling samen met zijn vrouw Maria en vier kinderen: Toos, Niny, Riet en Albertje. Ook zijn schoonmoeder woont bij hen in. Zij heeft haar woonplaats Den Haag verlaten na een bombardement op dìe stad. Op de zolderverdieping is een Duitse militair ingekwartierd.
Woensdag 19 maart 1945 is een katholieke feestdag; Sint Jozef. Vandaar dat Maria Overling met haar moeder en drie dochters naar de ochtendmis in de Paskerk gaat. De vijfjarige Albertje blijft thuis bij Anton. Hij is nog te jong om mee te gaan.
Het is tien over half negen. De kerkdienst is in volle gang als ze plotseling zware dreunen van ontploffingen horen. Het is dichtbij, zodat ze samen met de andere kerkgangers schuilen in de gewelven van de kerk. Pas nadat de explosies zijn opgehouden, gaan ze naar huis. Als ze door de Boliestraat lopen, dwarrelen er papieren door de lucht. Papieren die ze onmiddellijk herkennen. Het zijn bankafschriften van hun bank.
Bij het gemeentehuis op de Markt gaan ze de hoek om. Dan wordt hun vrees bewaarheid. Van hun woning, maar ook van het tegenoverliggende pand van
schoenmakerij Diepenbroek
, resten slechts stapels stenen. Een overbuurvrouw, mevrouw Zetsma, vangt hen op. In haar woning worden ze getroost en krijgen ze koffie.
Met man en macht wordt er onder leiding van Duitse militairen gezocht onder het puin. Bij Diepenbroek worden de eerste slachtoffers geborgen. Rond het middaguur wordt Anton Overling uit het puin is bevrijd. Hij is zwaargewond aan zijn arm. Uren later wordt in de ingestorte keldergewelven Albertje gevonden: dood. Evenals dienstbode Bertha Kok en de Duitse soldaat.
Maria en de kinderen worden, elk apart, bij diverse families ondergebracht. Anton belandt in kasteel Keppel dat als noodziekenhuis is ingericht.
Bij de inwoners heerst onbegrip. Waarom werden uitgerekend deze beide panden getroffen? Wat beoogde de Britse piloot toen hij tijdens zijn duikvlucht zijn raketten boven de stad afschoot? Voor iedereen staat in ieder geval vast dat de beide panden onmogelijk zijn doel geweest kunnen zijn.
De volgende dag wordt er bij Overling gezocht in de puinhopen. Een waardevolle Chinese schaal blijkt op wonderbaarlijke wijze onbeschadigd.
Ook de daaropvolgende dag, woensdag de 21ste, wordt er gezocht. Onder andere door een verzetsman. Hij zoekt een sleutel. De sleutel van de kluis. Die bevat belangrijke gegevens voor het verzet.
Iemand
anders zoekt de sleutel van een geheime kluis waarin veel joodse waardevolle spullen liggen opgeborgen
Het is vijf minuten voor vijf als er wederom vliegtuigen boven de stad verschijnen. Opnieuw volgt er
een bombardement
. Nu worden tientallen panden getroffen. Van de Waterstraat blijven slechts een paar huizen gespaard. Onder de ruim honderd doden bevinden zich ook de beide mannen die naar de sleutels zochten.
De totaal verwoeset woning van de familie Overling en het bankgebouw in de Waterstraat. Op de voorgrond het puin vanschoenmakerij Diepenbroek (Jan Massink, Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers)
Op maandagmorgen 19 maart 2018, precies 73 jaar na het voor haar zo fatale bombardement, was Toos Grol-Overling weer in Doetinchem. Om kwart over acht hield ze in de Catharinakerk een toespraak. Daarna liep ze samen met genodigden en belangstellenden naar haar voormalige woning. Voor het pand en dat van Diepenbroek sprak burgemeester Mark Boumans. Vervolgens luidden de kerkklokken en werden met een minuut stilte de doden van 19 maart 1945 herdacht. Dat gold ook Nico Brugman sr die bij het bombardement op de Nemaho-fabriek werd getroffen. Zijn zoon, Nico jr, die twee dagen later tijdens het grote bombardement ook zijn zusje Jenny verloor, was eveneens bij de herdenking aanwezig.
Na de oorlog trouwde Toos Overling. Ze kreeg kinderen, werkte in Afrika en was jarenlang senator in de Eerste Kamer voor het CDA. Ze leidde een druk bestaan. Maar toen ze ouder werd, kwamen er steeds meer herinneringen. In 2002 schreef ze onderstaand gedicht.
Maart 1945
Een gezin met ouders en een kindertal van vier:
Drie dochters zonder perspectief want vrouwspersoon
En toen de stamhouder, een bron van veel plezier.
Hij was toekomst en naam, de zeer gewenste zoon.
De oorlog was haast voorbij, strijd was nog elders.
Het luchtalarm bleef komen tijdens nacht en dag.
Wij schuilden dan in safe gewaande kelders.
Daarna was er weer tijd voor kinderspel en lach.
Het was een patroon van angst en weer gewoon doen.
Je wende eraan, ’t duurde soms kort, soms lang.
Op een dag in maart vielen bommen in ’t plantsoen.
En vlakbij op de stad, wij waren heel erg bang.
Op de terugweg uit de kerk, vroeg in de morgen
Zwierven bekende bankpapieren door de lucht.
Over de mensen thuis zat ieder vol zorgen.
We renden erop af, voor het ergste beducht.
Daar lag ons huis, een berg van puin en zand en steen.
Daarin was vaderen de zoon van vijf jaar oud.
Dit was het einde, waar moesten we nu toch heen…
De buren troostten warm, wij voelden ons steenkoud.
Later op die dag werden beiden gevonden:
Vader zwaar gewond, maar het kind leefde niet meer.
Het gezin werd verspreid naar vrienden gezonden.
Ieder van ons was alleen met het eigen zeer.
Over het dode kind werd nooit meer gesproken.
In die jaren uitte men gevoelens niet.
Als puber werd mijn jeugd wreed afgebroken
Ik zoek naar nieuwe woorden voor een oud verdriet…