Het telefoonverkeer


In het Hovenstraatje bevond zich het PTT-kantoor met de telefooncentrale. Een belangrijk gebouw, want communicatie was tijdens de Tweede Wereldoorlog van levensbelang. De telefoon had als voordeel dat er snel en over grote afstand mee kon worden gecommuniceerd. Het telefoonverkeer werd dan ook door de Duitsers stap voor stap teruggedrongen. Het kon immers ook tegen hen worden gebruikt. Het verzet telefoneerde echter via een geheim telefoonnetwerk en in Gelderland via het dienstnet van de PGEM.


door Karel Berkhuysen


De Doetinchems telefooncentrale, sinds 1935 geautomatiseerd

In de Achterhoek wordt de eerste telefoon op 1 januari 1901 aangesloten. Daarna loopt het niet storm voor een telefoonaansluiting. Vijf jaar later zijn er in Doetinchem nog maar 15 abonnees. Wanneer eind dertiger jaren de automatisering zijn intrede doet, stijgt dat aantal. De Achterhoek en de Liemers tellen dan samen 2365 aansluitingen. In 1940 zijn dat er 4563.

Nadat de Duitsers zijn binnengevallen, bestaat er bij de bevolking angst om tijdens het telefoneren te worden afgeluisterd. Sommigen zijn zelfs bang dat dat mogelijk is terwijl de hoorn op de haak ligt. Bij het verzet verdwijnt die afluisterangst grotendeels als het telefoonleidingen en -netwerken kan benutten die het reguliere PTT-net omzeilen. Dat is onder meer mogelijk doordat talloze ondoorzichtige netten, lijnen en systemen aan elkaar zijn gekoppeld en illegale verbindingen en doorlassingen zijn aangelegd. Dat unieke en technische hoogstandje is vooral gerealiseerd door de Centrale Inlichtingen Dienst, een grotendeels uit PTT’ers bestaande verzetsgroep die zich vrijwel uitsluitend bezighoudt met het illegale telefoon- en berichtenverkeer.
Dat illegale net betreft geen vastomlijnd net, maar is een bonte verzameling van talloze netwerken en lijnen dat door sabotage, bominslagen, verraad en opsporing aan voortdurende verandering onderhevig is. Wat echter gedurende de gehele bezetting vrijwel onveranderd blijft, is een uiterst belangrijk onderdeel van dat landelijke illegale stelsel: het legale, zelfstandige diensttelefoonnet van de Provinciale Geldersche Electriciteits-Maatschappij , de PGEM. Een netwerk waar ook het verzet in Doetinchem volop gebruik van maakt.
De Duitsers maken voor hun eigen telefoonverbindingen in veel gevallen gebruik van de al aanwezige houten palen van het bestaande bovengrondse telefoonnetwerk. Ze bevestigen eenvoudigweg haken aan de masten en hangen daar een of meer leidingen in. Ook worden er bomen gebruikt om de kabels in te hangen.

Tijdelijke Duitse kabels. (Jan Massink, Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers)


De leidingen worden echter geregeld door sabotage vernield. Onder meer op 10 juli 1940. Op die dag ligt langs de Zelhemseweg in Doetinchem plotseling de PTT-telefoonkabel beschadigd op de grond door sabotage .
De Duitse autoriteiten vergaderen in allerijl op het gemeentehuis. Dat resulteert ’s nachts om drie uur in een opdracht voor de marechaussee om een aantal personen mee te delen dat ze de volgende dag moeten wachtlopen om nieuwe sabotageacties te voorkomen.
’s Morgens om acht uur vertrekt de eerste groep van tien personen voor deze zogeheten kabelwacht. Ze worden pal onder de telefoonleiding op honderd meter van elkaar opgesteld. NSB-politiechef Lebbink controleert vervolgens geregeld of de kabelwachters hun taak naar behoren vervullen en zich houden aan het rookverbod. Elke vier uur wordt een groep afgelost door een andere groep. De aflossingen gaan dag en nacht door. Na drie weken wordt de kabelwacht op het traject beëindigd
In juli 1942 worden alle Nederlanders die in het bezit zijn van een telefoon verplicht om een ariërverklaring* in te vullen, waaruit moet blijken of iemand al dan niet joods is. Joden raken op die manier vanaf 1 augustus hun telefoonaansluiting kwijt, evenals degenen die weigeren het formulier terug te sturen.
In maart 1943 besluiten de Duitsers vervolgens dat uitsluitend abonnees een telefoonaansluiting mogen behouden wanneer het toestel kriegswichtig is.


Een PGEM-wandtoestel van PGEM-monteur Herman Bannink


Vanaf eind oktober en begin november 1944 stellen de Duitsers in het nog bezette noordelijk deel van Nederland de sterkstroomvoeding naar vrijwel alle telefooncentrales buiten werking. Dat betekent dat het diensttelefoonnet van de PGEM nog belangrijker wordt.
Op 1 april 1945, als de Canadezen de oostzijde van Doetinchem hebben bereikt, blazen de Duitsers de telefooncentrale op.





* Een ariërverklaring is een verklaring waarin een betrokkene verlaart geen jood te zijn. De benaming Ariër werd door de nazi’s gebruikt in hun psuedowetenschappelijke rassenleer.


De inkrimping van het telefoonverkeer


Gedurende de gehele bezetting was het beleid van de Duitsers erop gericht om het openbare telefoonverkeer in Nederland in te krimpen. Een van de redenen was dat zij het materiaal dat op die manier beschikbaar kwam, konden afvoeren naar Duitsland om het daar te gebruiken. Een belangrijker reden was echter dat de Duitsers zich terdege bewust waren van het feit dat de telefoon tegen hen werd gebruikt. Op welke wijze en in welke mate dat gebeurde, wisten ze echter niet. Afsluiting van het volledige telefoonnet had die tegenwerking kunnen voorkomen. Die optie was echter uitgesloten, omdat de centrales, de installaties en de verbindingen voor de Duitsers onmisbaar waren voor hun eigen gebruik. Vandaar dat de inkrimping van het openbare telefoonverkeer stapsgewijs gebeurde. Daarin zijn drie belangrijke fases te onderscheiden.
eerste fase
De eerste fase duurde vanaf de Duitse inval tot begin september 1944 toen de geallieerden voet op Nederlandse bodem zetten. In die periode was lokaal en interlokaal telefoneren in het hele land mogelijk. Op last van het Duitse postbestuur waren vanaf 1941 echter uitsluitend nieuwe aansluitingen gerealiseerd die volgens Duitse maatstaven lebenswichtig waren. Daarnaast sloten de Duitsers veel abonnees in de kuststrook af omdat ze wilden voorkomen dat ze informatie over de kustverdediging door zouden geven.
In juli 1942 werden alle Nederlanders die in het bezit waren van een telefoon verplicht om een ariërverklaring in te vullen. Daaruit moest blijken of iemand al dan niet joods was. Joden raakten op die manier vanaf 1 augustus hun telefoonaansluiting kwijt, evenals degenen die weigerden het formulier terug te sturen.
In maart 1943 besloten de Duitsers dat uitsluitend abonnees een telefoonaansluiting mochten behouden wanneer het toestel kriegswichtig was. In november 1943 werd door PTT’ers in het telefoondistrict Breda een begin gemaakt met de afsluitingen die volgens de Duitsers niet voldeden aan dat criterium. In de zomer van 1944 waren er uiteindelijk op die manier nog maar weinig abonnees in Nederland over die konden beschikken over een telefoon. Bellen konden ze overigens al aanmerkelijk minder, want de meeste automatische verbindingen van het interlokale net waren al vanaf de eerste helft van 1944 verbroken.
tweede fase
De tweede fase was van begin september 1944 tot eind oktober 1944. In verband met de geallieerde opmars in het zuidelijk deel van Nederland blokkeerden de Duitsers in die periode alle openbare interlokale verbindingen. Ook verbraken ze de telefoonverbindingen tussen het zuiden van het land en het gebied boven de grote rivieren. De medewerkers van de Centrale Inlichtingen Dienst konden in het bezette deel nog wel gebruik maken van het dienstlijnennet van de PTT.
derde fase
De derde fase was van eind oktober/begin november 1944 tot aan de bevrijding in april/mei 1945. In die periode blokkeerden de Duitsers in het nog bezette noordelijk deel van Nederland de PTT-dienstverbindingen en stelden de sterkstroomvoeding naar vrijwel alle telefooncentrales buiten werking. Slechts de centrales die zij zelf nodig hadden voor hun oorlogsvoering bleven in gebruik. Dat betekende dat er alleen nog maar kon worden gebeld door middel van inductorverbindingen. Een systeem waarmee door middel van het draaien aan een hendel spanning kon worden opgewekt. Toch slaagde het verzet erin om ook in deze periode nog gebruik te blijven maken van de verbindingen van de afgesloten centrales.