Misset had een drukkerij en vertelde de Duitsers dat hij toch wel echt zijn arbeiders nodig had om de drukkerij draaiende te houden. Zo werd voorkomen dat onze mannen naar Duitsland werden afgevoerd om heel hard te werken en nauwelijks te eten.”
“Na de landing in Normandië op 6 juni 1944 moesten mensen uit Zeeland en Brabant evacueren. Omdat ze bang waren dat het daar te gevaarlijk zou worden als de geallieerden vanaf daar ons land vrij zouden vechten. De zuiderlingen trokken met boerenwagens door Nederland. Via Nijmegen kwamen ze uitgemergeld in Doetinchem aan. Het was erg slecht gesteld met hun gezondheid. En veel kinderen zaten vol met luizen. Een vriendinnetje en ik zaten bij het Kruiswerk om ze op te vangen in de Sint-Jozefschool. Maar dat duurde maar even, want ze moetsen de volgende dag alweer richting Groningen en Friesland. Ik weet nog dat ik thuiskwam en tegen mijn moeder zei: ‘Mam, zo zielig… een jonger echtpaar met twee kleine kindjes en een baby in de kinderwagen… Helemaal op, en ze moeten morgen weer door!’ Toen zei mijn moeder meteen ‘Breng ze maar mee’. Nadat zij een tijdje bij ons hadden gewoond moesten ze weg, want ja, dat mocht natuurlijk niet. Maar ze werden in de buurt, in Doesburg opgevangen. Ik weet nog dat ik ze met het trammetje van Dieren – Gendringen heb opgezocht. Ze hadden het er helemaal niet naar hun zin, maar het zou hopelijk niet lang meer duren voor we werden bevrijd.”
“Toen de Notre-Dame onlangs in vuur en vlam stond, moest ik er weer aan denken: de kerktoren van de Catharinakerk in vuur en vlam. Door bommen die Doetinchem helemaal platlegden op maandag 19 en woensdag 21 maart. Er kwam zoveel licht vanaf dat wij in onze slaapkamer de krant konden lezen. Tijdens deze bombardementen zijn veel mensen omgekomen. Ook drie leeftijdsgenootjes. Verschrikkelijk was dat. En toen we dachten dat we het eindelijk hadden gehad en de bevrijding nabij was, ging ik die vrijdag erna voor mijn grootouders melk halen bij Hoegen in de Grutstraat.