Toespraak Karel Berkhuysen
| 2 maart 2020
Het is er nog: het cellencomplex van De Kruisberg
De Kruisberg; de voormalige gevangenis in Doetinchem.
Nog vrijwel net als toen.
Toen, 75 jaar geleden, uit naam van een misdadig regime, de Sicherheitsdienst er zovelen gevangen hield. En waar meer dan 70 Todeskandidaten de laatste uren van hun leven doorbrachten.
Het is al lang geen gevangenis meer. Nadat het nog geruime tijd als AZC dienst had gedaan, stond het complex plotseling leeg.
Vorig jaar kreeg Stichting Doetinchem Herdenkt de mogelijkheid om er twee cellen te gaan gebruiken. Om ze vervolgens voor publiek open te stellen, was ons idee.
Om te laten zien hoe het was. Toen.
Om te vertellen wat er was gebeurd.
Om het door te geven aan de komende generaties.
Maar hoe doe je dat?
Vandaar dat ik meerdere keren in die lege cel op de grond heb gezeten.
En me heb proberen voor te stellen hoe het was.
In die ruimte van amper 3 bij 5 meter. Met vier of vijf anderen.
Ik heb de centrale verwarming, de wasbak, het behang en het systeemplafond proberen weg te denken. Daar kwamen bittere kou en kaal beton uit de dagboeken voor in de plaats.
Tevens heb ik geprobeerd me geluiden voor te stellen.
Van stampende laarzen. Van Duitse commando’s. Van gillen en pijnkreten.
Daarnaast probeerde ik me honger, dorst, angst, onmacht, vernedering en wanhoop in te denken. En verlangen. Verlangen naar vrijheid. Naar warmte. En verlangen naar degenen waarvan je houdt.
Maar telkens opnieuw moest ik al snel erkennen dat ik daar niet in slaagde. Het was niet voor te stellen. Dat wat er echt was gebeurd, is onvoorstelbaar.
Toch hebben we één van de cellen zo authentiek mogelijk ingericht. Met een houten ton. En een brits met daarop een zak stro. En sindsdien vertellen we er de verhalen. Over hen die er gevangen zaten. En lezen we passages voor uit dagboeken.
Aan schoolklassen, aan belangstellenden en aan familieleden van de gevangenen van toen.
Onder andere een verhaal van de Doetinchemse verzetsvrouw Iet Gerritsen.
Haar dochter Joke leest er ook geregeld voor uit een van de 11 dagboeken die haar moeder naliet. Kruisberg staat op het kaft.
Ook Jan Jacob de Groot vertelt er. Over zijn opa. Een van de mannen die we vandaag herdenken.
Kirsten Zimmerman deed onderzoek naar alle 46 mannen in opdracht van het Nationaal Onderduikmuseum in Aalten. Ze bezocht familieleden en schreef vervolgens 46 levensverhalen. Ze zijn met hun foto’s te vinden op een website.
Zij gaf de 46 mannen op die manier een gezicht. Ook zij vertelt geregeld over hen op De Kruisberg.
Op die manier leerden we veel gevangenen kennen.
We leerden ze ook beter kennen door familieleden: kinderen en kleinkinderen die we inmiddels hebben ontvangen.
Zoals Derk Jan te Rietstap en zijn familie. Hij vertelde hoe zijn moeder Pietertje, vijf maanden zwanger van hem, vanuit de kop van Overijssel naar de Kruisberg fietste. Ze had schone kleren bij zich voor haar man, Derk Jan.
Het is ‘s morgens half elf als ze aankomt.
"Ga maar eens in Varsseveld kijken", krijgt ze te horen.
Daar wordt op dat moment het levenloze lichaam van Derk Jan op een kar geladen.
Erover praten nadien deed ze niet. Het verdriet was té groot. Maar zij schreef het op. Waardevolle dagboeken met datgene wat niet kon worden verteld.
Onlangs bezocht een zoon van Piet Gruwel de Kruisberg. De hoofdonderwijzer uit Etten werd op 1 maart 1945 in zijn woning vanwege verzetsactiviteiten gearresteerd.
Diezelfde dag nog belandde hij in een cel in de Kruisberg.
Een cel waarin zich al drie andere verzetsmannen bevonden.
Onder meer de jonge kwekeling Jan Fleer uit Amsterdam en Jan van der Haar, een bakker uit Vroomshoop, vader van drie kinderen die samen met Jan Jacob de Groot na een vuurgevecht was gearresteerd. De Groot zat in een andere cel.
Piet Gruwel zette later zijn gevangenschap op papier:
Die avond knoopte ik al meteen vriendschap aan met mijn medegevangenen. We hebben gepraat tot tien uur. Toen vielen we in slaap. Rond vier uur in de ochtend riep een SD´er: Van der Haar! Fleer! Sofort fertig machen! Transport!
Beiden sprongen op. Misschien was er nu een mogelijkheid om te ontsnappen, bedachten ze hoopvol. Iets wat in De Kruisberg onmogelijk was.
Ik gaf hen elk nog een stuk roggebrood mee. Daarna nam ik afscheid van m’n vrienden die ik nog maar zo kort kende.
Op de gang schreeuwden SD’ers. Er werd appél gehouden: 46 namen werden er afgeroepen.
Een kwartier later hoorde ik auto’s wegrijden.
Vijf dagen later belandde een nieuwe gevangene in mijn cel. Hij vertelde over de moord op de 46 mannen bij Varsseveld.
Zij waren er bij, mijn nieuwe vrienden. Hun namen stonden nog in de muur gekrast.
En ik heb hun ingekraste namen gekust.