De razzia van 18 november 1942

Op 18 november 1942 werden veel joodse Doetinchemmers tijdens een razzia uit huis gehaald. Nog diezelfde dag werden ze afgevoerd naar Westerbork.

 

door Karel Berkhuysen
 

Het is de nacht van dinsdag 17 op woensdag 18 november 1942 als Duitse overvalwagens door Doetinchem rijden. Ze stoppen bij adressen op een lijst. Militairen stappen uit en bellen aan of bonzen op de voordeuren. Razzia! Ook in andere Gelderse plaatsen hetzelfde beeld: Arnhem, Nijmegen, Zutphen, Tiel, Borculo, Apeldoorn en Winterswijk.

Tijdens de eerste razzia een jaar eerder, op 8 oktober 1941, zijn al vier van de aanvankelijk 168 Joodse Doetinchemmers door de Sicherheitspolizei weggevoerd. Zij belandden in concentratiekamp Mauthausen. Even later kwamen de overlijdens-berichten.
Sommigen Joden duiken daarna onder. Maar lang niet iedereen kan een duikadres vinden. Anderen melden zich vrijwillig voor deportatie. Het merendeel wacht echter thuis angstig af.
Nu is er geen ontkomen meer aan. Het ene na het andere gezin wordt uit huis gehaald. Vervolgens worden ze naar de Sociëteit gebracht.
 

 

Om half twee klinkt gegil in de Boliestraat. Het zijn de buren van Bet Hartog. Zij vinden de weduwe op de keukenvloer met twee gasslangen in haar mond. Ze had niet opengedaan toen twee politieagenten bij haar voor de deur stonden. Ze leeft nog.

Ook Jacob Philips van de manufacturenzaak uit de Hamburgerstraat wordt uit huis gehaald. Zijn vrouw Zelma is niet thuis. Door ischias voor te wenden ligt ze in het Algemeen Ziekenhuis.
De Duitsers halen ook Iwan Jacobs, van Modehuis Jacobs op de Markt, en zijn vrouw Betje en hun vier kinderen Berthel, Sonja, Simon en Renée op. Evenals Juda Frank, de tweede echtgenote van de weduwe Jacobs, Iwans moeder.

Uiteindelijk blijken er ’s morgens 57 Joden in de Sociëteit verzameld. Meijer Jacob is de oudste. Hij is 86. NSB-politie-inspecteur Lebbink is ook aanwezig. Evenals burgemeester Duval Slothouwer.
Het is ‘s morgens tien voor zeven als de groep met een GTM-tram vertrekt. Naar Dieren. Daar wacht een trein die hen naar Durchgangslager Westerbork brengt. Alfred de Wolff is echter bij Wezep uit de trein gesprongen.

In Westerbork sterft de oude Meijer Jacob.
 

Zes dagen na aankomst van de groep vertrekt, zoals elke dinsdag, een trein naar Oost-Europa. In de trein bevinden zich onder meer Jacob Philips, Juda Frank en Betje Jacobs met haar vier kinderen. Na een reis van drie dagen komen ze aan bij vernietigingskamp Auschwitz. Direct na aankomst worden ze vergast.
Iwan Jacobs sterft enkele maanden later, ergens in Midden-Europa. Bet Hartog uit de Boliestraat, die zich vijf maanden eerder van het leven probeerde te beroven, wordt alsnog opgepakt en naar Westerbork gebracht. Vervolgens wordt ze naar Sobibor gedeporteerd en daar vergast.

Zelma Philips is met behulp van een dominee uit het ziekenhuis ontsnapt. Zij zit ondergedoken in zijn woning in Groningen. Daar is in februari 1944 een inval, maar de Duitsers vinden de acht joodse onderduikers niet. Ze nemen de dominee mee. Ook hij vindt de dood in Auschwitz.
Behalve Alfred de Wolff overleeft niemand van de op 18 november 1942 opgepakte groep van 57 joodse Doetinchemmers.