Hét verzet bestaat niet. Want evenals de Nederlandse samenleving is het verzet verzuild en verdeeld. De verzetsgroepen opereren dan ook meestal afzonderlijk van elkaar. Sterker; tussen diverse verzetsorganisaties bestaat er zelfs wantrouwen. Dat komt vooral door de uiteenlopende achtergronden en opvattingen over de manier waarop verzet kan worden geboden. Ook over de inrichting van Nederland wanneer het land van de Duitse overheersing is bevrijd, bestaan uiteenlopende meningen. De één baseert zich op een diepgewortelde religieuze overtuiging en de ander op rotsvaste politieke beginselen. Maar ook daarin bestaan grote verschillen. Bij velen is er bijvoorbeeld nogal wat wantrouwen ten opzichte van communisten in het verzet. Daarnaast zijn er ook nog verzetsmensen die geen ideologische achtergrond hebben. Sommigen worden aangetrokken door het avontuur, anderen handelen uit rechtvaardigheidsgevoel, vaderlandsliefde of uit trouw aan de koningin.

In september 1944 worden de diverse verzetsgroepen formeel ondegebracht onder de naam Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS). Prins Bernard krijgt de leiding. In de praktijk blijven veel groepen echter vaak nog afzonderlijk van elkaar fuctioneren.


door Karel Berkhuysen


Het verzet in Nederland is verbrokkeld. Een verbrokkeling die ook zijn weerslag op de communicatie, want het effect is dat er geen bundeling van berichten bestaat. Daardoor weet de ene groep vaak niets af van de activiteiten van een andere groep. Het gebeurt zelfs dat de ene verzetsgroep een illegale telefoonlijn saboteert die juist door een andere verzetsgroep wordt gebruikt.
Communicatie
Kenmerkend voor de Centrale Inlichtingendienst (CID) in Nederland (De Nederlandse regering had ook een inlichtingendienst met dezelfde naam (CID) in Londen) is dat de organisatie geen onderscheid maakt tussen de verschillende verzetsgroepen. Het illegale telefoonnet staat, ongeacht de achtergrond of boodschap, voor elke groep ter beschikking. Er zijn echter groepen die van die mogelijkheid niet of nauwelijks gebruik maken.
Om berichten van de ene naar de andere plaats over te brengen, maken vrijwel alle verzets-groepen gebruik van koeriers. Daardoor bestaat er een koeriersnetwerk dat het hele land bestrijkt. De vaak vrouwelijke koeriers spelen een belangrijke rol in die communicatie van het verzet, temeer daar zij vrijwel elke gewenste bestemming kunnen bereiken. Daarnaast zijn de berichten en de pakjes die zij vervoeren vaak van grote waarde als aanvullende informatie met betrekking tot andere communicatie-middelen. Een groot risico is echter een arrestatie bij een controle onderweg. Tijdens een daaropvolgend verhoor bestaat immers het gevaar dat een koerier doorslaat en namen en adressen noemt. Dat risico wordt beperkt door een koerier slechts twee adressen te verstrekken: daar waar de informatie moet worden opgehaald en dat van de geadresseerde6.
Een ander communicatiemiddel is de post. Het verzet vindt echter het versturen van informatie per brief nogal riskant. Ten eerste omdat een geadres-seerde op de brief moet worden vermeld en ten tweede vanwege de angst dat de inhoud tijdens de verzending onder-schept en gelezen wordt. Hoewel uitsluitend internationale post en brieven uit de concentratiekampen aan censuur onderhevig zijn en geopend kunnen worden, zijn velen toch bevreesd dat ook de binnenlandse post geopend wordt. Door de grote hoeveelheden poststukken die dagelijks worden verwerkt, is de kans daarop echter zeer gering. Het risico kan zelfs worden verkleind door in codevorm te schrijven.
Als verzetsmensen een telegram versturen, gebruiken ze vaak codes. Maar het feit dat de geadresseerde en de inhoud voor vele onbekenden onderweg zicht-baar zijn, betekent dat het verzet weinig gebruik maakt van de telegrafie.
Een andere vorm van communicatie die door het verzet veel wordt benut, is het radioverkeer. Er wordt gebruik gemaakt van zowel radiotelegrafisch als radiotelefonisch verkeer. Door middel van radiotelefonie kunnen berichten over minder grote afstanden worden verstuurd dan via radiotelegrafie. Het grote nadeel van radiotelegrafie en radiotelefonie is dat de berichten kunnen worden onderschept en dat de verzender kan worden getraceerd door middel van peilapparatuur. De Duitsers gebruiken daar in eerste instantie peilauto’s voor, maar omdat die nogal opvallen, wordt er na enige tijd gebruik gemaakt van peilgordels die op de buik worden gedragen. Dergelijke opsporing is voor de peildiensten redelijk succesvol, want er worden veel verzetsmensen opgepakt.
Minder spoedeisende informatie probeert het verzet in Londen te krijgen door middel van koeriers die onder meer met microfilms via Frankrijk, Spanje en Gibraltar naar Groot-Brittannië reizen. Een riskante en lange tocht die meestal weken duurt.

Zwitserse en Zweedse Weg

Ook wordt er informatie verstuurd via de neutrale landen Zwitserland en Zweden. De routes worden daarom de Zwitserse en de Zweedse Weg genoemd.
De Zwitserse Weg is een smokkelroute die bestaat uit een keten van betrouwbare contacten die er voor zorgt dat geheime rapporten door koeriers mee naar Zwitserland worden genomen. De informatie die in Nederland door een fotograaf op microfoto’s is gezet, wordt bezorgd bij de militair attaché in Bern of de secretaris van de Wereldraad van Kerken die in Genève woont. Zij sturen de informatie vervolgens door naar Londen. Ook wordt er informatie per diplomatieke post naar Zwitserland gestuurd.
De Zweedse Weg is een smokkelroute annex ontsnappingslijn die vanaf juni 1942 wordt onderhouden door Neder-landse kustvaarders die tussen Delfzijl en Zweden varen. Zij verzorgen correspondentie tussen de Groningse havenstad en de consul-generaal in Stockholm.

De verbindingen

Vanaf maart 1942 bestaat er ook op een andere manier contact met de Britten. Dat gebeurt door middel van degenen die Nederland zijn ontvlucht en in Groot-Brittannië een opleiding tot geheim agent hebben gevolgd. Ze worden vervolgens boven Nederland gedropt, veelal in het bezit van zendapparatuur. Deze zogeheten Engelandvaarders hebben van de CID in Groot-Brittannië, die samenwerkt met de Britse inlichtingendiensten MI-617 en SOE, de opdracht om eenmaal in Nederland, contact te maken met verzetsmensen die bereid zijn om inlichtingenwerk te doen. Tevens dienen ze radiocontact met Londen te onderhouden en informatie in versleutelde vorm door te seinen.
De eerste twee agenten, Thijs Taconis en de journalist Huub Lauwers, worden op 7 november 1941 gedropt. Op 3 januari 1942 zendt Lauwers zijn eerste codebericht naar Londen. Amper twee maanden later wordt hij gearresteerd door de Abwehr. De Duitsers vragen hem vervolgens om op de afgesproken wijze zijn berichten naar Londen te versturen. Lauwers doet mee om zodoende het leven van Taconis te sparen en in de hoop dat de Britten erachter komen dat hij is gearresteerd. Hij gaat er daarbij van uit dat de opzet-telijke afgesproken fouten die hij in de berichten weglaat door de Britten worden herkend. Het gevolg is een situatie die de Duitsers het Englandspiel noemen. Want hoewel Lauwers zijn best blijft doen om de Britten van zijn arrestatie op de hoogte te brengen, blijven ze geheim agenten sturen die bij aankomst in Nederland onmiddellijk door de Duitsers worden gearresteerd.
Op 31 augustus 1943 slagen twee gevangen genomen agenten er in om uit de gevangenis van Haaren te ontsnappen. Vervolgens weten ze de Britten in te lichten over het feit dat het marconistennetwerk in Duitse handen is.
De Britse geheime diensten zijn echter al die tijd wel degelijk op de hoogte geweest van de arrestatie van Lauwers en het feit dat de Nederlandse agenten door de Duitsers steevast werden opgepakt. Ze werden doelbewust door de Britten opgeofferd om de Duitsers te misleiden en ze in de waan te laten dat een geallieerde invasie in Nederland plaats zou gaan vinden.

De CID het BI

De Centrale Inlichtingen Dienst van de Nederlandse regering in Londen functioneert niet goed. Binnen anderhalf jaar is de dienst al aan zijn derde chef toe en er bestaat een volkomen afhankelijkheid van de Britten. In november 1942 wordt de CID dan ook vervangen door het Bureau Inlichtingen.

Het Bureau Inlichtingen

Het BI krijgt volgens Koninklijk Besluit de volgende taak:
Het inwinnen, verzamelen en doorgeven ter bevoegder plaatse van alle inlichtingen, welke van belang zijn voor de handhaving van de rust en veiligheid van het koninkrijk, de oorlogvoering en de daaruit voortvloeiende deelneming aan de geallieerde oorlogvoering, alsmede voor de voorbereiding tot het heroveren van het Nederlands grondgebied en het herstel en het behoud van het wettig gezag daarover.
In juli 1943 wordt kapitein Jan Somer benoemd als hoofd. Omdat het BI ressorteert onder het departement van Oorlog is het minister Van Lidth de Jeude van dat ministerie die op 5 augustus 1943 bepaalt dat alleen het BI de geheime berichtenwisseling met bezet gebied mag verzorgen.
Omdat de Ordedienst vooral tot doel heeft om na de bevrijding actief te worden, houdt die groep zich met name bezig met het verzamelen van informatie. Omdat het BI weet dat de Ordedienst de nodige structuur en continuïteit kent, verwerkt het aanvankelijk vrijwel uitsluitend informatie van de OD.
Het contact tussen bezet Nederland en het BI in Londen is echter slecht. Het BI wil dat verbeteren door het droppen van naar Engeland gevluchte Nederlanders. Degenen die daarvoor in aanmerking komen, volgen na een strenge selectie een zware training bij de Britse Secret Intelligence Service en een uiterst pittige opleiding telegrafie. Slechts weinigen doorstaan dan ook de testen. Onder hen Hendrik de Jonge. Hij springt op 11 maart als eerste Engelandvaarder boven nachtelijk Nederland. Daarna volgen er meer agenten. Ze zijn in het bezit van een radiozendontvanger die niet groter is dan een schrijfmachinekoffertje. De meeste radiotelegrafisten hebben twee kristallen bij zich zodat ze kunnen kiezen uit de 40-meter band en de 80-meter band. Een nadeel is echter dat tijdens de uitzending het niet mogelijk is om van golflengte te veranderen. Sommige agenten hebben tevens de beschikking over een Radio-Telefonie-set. Met de RT-set kan er door middel van een radiotelefonische verbinding normaal worden gesproken. Het contact komt tot stand door middel van een operator van het BI in een verkenningsvliegtuig van de Royal Air Force dat op afgesproken tijden boven de Biesbosch of de Noordzee cirkelt.
De agenten krijgen tijdens hun opleiding van hun Britse instructeurs te horen dat het niet mogelijk is dat de Duitsers de zenders uitpeilen. Dat blijk tijdens het zenden in Nederland echter wel degelijk het geval.
De verbindingen in Nederland zijn voor het verzet uitermate belangrijk. Daarnaast heeft het ook belang bij het contact met de gevluchte Nederlandse regering in Londen, de eveneens daar gevestigde overheidsdiensten en de geallieerde troepen. Veel verzetsgroepen verzoeken bijvoorbeeld geregeld om geld of wapens voor hun ondergrondse activiteiten. Vanwege de verschillen in opvattingen en doelstellingen tussen de groepen heeft de LO echter minder contact met de regering dan de knokploegen, de Ordedienst of het Nationaal Steun Fonds dat het verzet financiert.
Tevens worden de verbindingen met Londen door menige verzetsgroep gebruikt om invloed uit te oefenen bij de regering. Politieke opvattingen en idealen vormen immers vaak een essentiële basis voor verzet. Ondanks een gezamenlijk doel en een gemeen-schappelijke vijand, blijft daardoor vaak het verschil tussen links en rechts bestaan.
Voor de Nederlandse regering en de inlichtingendiensten in Londen is contact met het vaderland eveneens van groot belang, omdat zij vanuit Nederland goed geïnformeerd wil worden over de militaire, politieke en economische situatie. Niet alleen met het oog op de oorlogsvoering, maar ook ten behoeve van de maatregelen na een eventuele bevrijding.